Comedian William Boeva is geboren met pseudo-achondroplasie, een aandoening die dwerggroei veroorzaakt. Daardoor kwam hij terecht in de wereld van mensen met een beperking, wat grote indrukken naliet. Ook bracht dat heel wat discriminatie met zich mee, zeker tijdens zijn schooltijd, maar vandaag merkt hij dat nog altijd.
Wat waren aanpassingen die u nodig had op school?
“De belangrijkste aanpassing die ik nodig had, was dat er een klas op de benedenverdieping vrijgemaakt moest worden. De school had geen lift toen en ik kon de trap niet op. In het begin was de school bereid dat te doen, maar op een bepaald moment niet meer, geen idee waarom.”
“Helaas lag mijn klaslokaal toen op de vierde verdieping en ik mocht tijdens de speeltijd niet binnenblijven. Ik moest telkens de trap op en dat was echt niet vol te houden. Dat was een beetje een manier om mij buiten te werken. Dus moesten we zelf zoeken naar een nieuwe oplossing.”
Tijdens uw schooltijd hebt u ook veel operaties gehad.
“Die operaties maakten het ook heel moeilijk, zeker in het eerste en tweede jaar. Die stonden mijn ontwikkeling echt in de weg. De impact was toen vooral dat ik een hele hoop lessen miste die ik allemaal moest inhalen op zelfstandige basis. Je verliest ook sociaal contact. Je bent plotseling geen deel meer van de klasgroep.”
Hoe gingen de mensen in uw schoolomgeving om met uw beperking?
“Op mijn eerste middelbare school gingen mijn klasgenoten heel goed om met mijn beperking. Op de lagere school ging dat ook goed, maar dan kom je in het middelbaar, dat is al een moeilijkere tijd voor jongeren en dan ben je natuurlijk een makkelijk slachtoffer. Mijn leerkrachten waren daar nu ook niet echt veel mee bezig. Dat interesseerde hen weinig tot niets eigenlijk. Zij dachten: of die er nu is of niet, dat maakt niet zoveel uit.”
Hoe ging u hier zelf mee om?
“Dat was natuurlijk een moeilijke periode. Het moment voordat ik moest wisselen van school, zat ik drie tot vier maanden thuis met een soort van burn-out. Dat was toen wel heftig, ik hoorde niets meer van mijn medeleerlingen. De school dacht: ‘Jij bent er niet meer, dat is ook goed.’ Er is een keer een medeleerling langsgeweest om wat huiswerk te brengen, maar die vroeg eigenlijk niet eens: ‘Hoe gaat het met jou?’ Hij zei alleen: ‘Ik moest dit afgeven.’ Dat was één van de eerste keren dat ik echt het gevoel had dat ik niet meetelde.”
Hoe was het om een nieuwe school te vinden?
“Dat was niet makkelijk, maar uiteindelijk hebben we er toch één gevonden waar ik welkom was. Dat was een school die veel aandacht besteedde aan beleefdheid en beleving, aan hoe je met elkaar omgaat. Daar voelde ik mij veel meer op mijn plek. Daar was ik nooit een probleem, alles was bespreekbaar. Voor lichamelijke opvoeding was het de regel dat als je niet kon meedoen, je dan een taak moest maken in de plaats, maar dat is natuurlijk niet echt eerlijk als je nooit kan meedoen.”
“Deze school vond dat daar een betere oplossing mogelijk was, en ze zeiden me: ‘Doe wat je kan, en als het niet gaat, dan zeg je het. Als je het wel kan, doe je maar gewoon mee en dan houden we er rekening mee.’ Als het niet ging, dan was er nog een ruimte met gewichtjes en andere dingen die ik wel kon, en dan mocht ik me daarmee bezighouden.”
U hebt nu een carrière als komiek. Wat voor rol speelde humor in uw leven als kind?
“Humor is altijd heel belangrijk geweest voor mij, ook als kind. Als je een lange tijd in het ziekenhuis ligt, dan is het heel belangrijk om het luchtig te houden en te blijven beseffen dat de realiteit de realiteit is. We kunnen er beter een beetje lichter mee omgaan, anders wordt het heel zwaar.”
Wilde u toen al van humor uw carrière maken?
“Toen wilde ik dat nog niet, ik wist niet eens dat dat kon. Ik heb dat pas ontdekt toen ik in het zesde middelbaar zat, omdat mijn leerkracht Nederlands wilde dat wij
stand-up comedy zagen. En toen besefte ik: ‘Dit is wat ik al jaren voel in mijn hoofd. Hier wil ik iets mee doen.’ Daarvoor wilde ik eerder advocaat of dokter worden, omdat de wens om mensen te helpen altijd al aanwezig was. Ik was wat meer sociaal geëngageerd. Niet heel uitgesproken, maar ik wou voor rechtvaardigheid strijden.”
Op sociale media bent u nu wel meer uitgesproken, hoe komt dat?
“Ik wil nog altijd voor rechtvaardigheid strijden. Ik ben zelf door de mazen van het net geglipt in de wereld van mensen met een beperking, maar ook niet helemaal. Ik denk niet echt dat je bekender dan ik kan zijn in Vlaanderen; ik denk dat op dit moment zo goed als iedereen mijn naam kent.”
“Toch zijn de kansen voor mij allesbehalve even groot als die van andere bekende mensen. Ik merk dat nog altijd: ze bellen mij niet om tv-programma’s te presenteren. Ik mag altijd een keer langskomen als komiek om de boel op te leuken, maar de dragende rollen komen niet. Daarvoor wordt nog altijd aan andere mensen gedacht, voornamelijk aan hen zonder beperking.”
Hebt u het gevoel dat u in de media nog altijd minder kansen krijgt dan mensen zonder beperking?
“Het is waanzin hoe onzichtbaar de groep mensen met een beperking blijft. Er wordt gezegd: dit programma is heel inclusief, maar ze denken niet aan de personen met een beperking. Ik heb een waanzinnig jaar gehad, maar ik stond in geen enkele eindejaarslijst. Mensen die plots verschijnen in de media, die mogen wel een prijs uitdelen, maar ik ben daar nog nooit voor gevraagd. Je kan dan wel denken: ‘William je bent een zeurkous’, maar dat is gewoon de realiteit voor de mensen met een beperking. Wij staan nooit in de eindejaarslijstjes, dat gebeurt niet.”
“Dat is niet van niet willen, maar ergens ben je ongezien, je wordt niet erkend in jouw waardigheid. Dat is iets waarvan ik heel lang heb gedacht dat het aan mij lag, maar hoe meer ik omga met de groep mensen met een handicap, hoe meer ik herken dat dat bij anderen ook zo is, en dat dat niet meer te ontkennen valt.”
Vindt u dat het inclusie-verhaal eigenlijk een lege doos is?
“Ik vind het vooral spijtig dat het zo’n trage strijd is, als je ziet hoe andere minderheidsgroepen daar wel een weg naartoe hebben gevonden: zij zijn er trots op dat zij tot die groep behoren. Maar voor de groep mensen met een handicap is er nog altijd niemand die dat zegt. Nu ga ik dat zelf zeggen: ik ben heel trots om tot die groep te behoren. Het is jammer dat mensen nog altijd vragen wat we allemaal nodig hebben, want dat laat vooral zien dat de maatschappij nog niet klaar is om ons volwaardig mee op te nemen. Hier moet meer discussie over komen.”
Als u iets aan uw jongere zelf kon zeggen, wat zou dat dan zijn?
“Dan zou ik zeggen: heb wat meer zelfvertrouwen. Dat gevoel dat je vanbinnen hebt, laat dat soms wat meer zegevieren. Weet ook dat de rust wel tot jou zal komen, dat het allemaal wat minder intens zal worden dan het nu is. Blijf vechten voor wat je waard bent. Je hebt evenveel recht op onderwijs als een kind zonder beperking. Ik zou aanraden aan alle jongeren met een beperking: hou het in je achterhoofd, je bent minstens evenveel waard als iemand zonder beperking.”